De ontdekker
Hij had het land waarvoor hij scheepging lief,
Lief, als een vrouw 't verborgen komende.
Er diep aan denkend stond hij droomende
Voor op de plecht en als de boeg zich hief
Was 't hem te moede of 't zich reeds bewoog
Onder de verten, waarin 't sluimerde,
Terwijl 't schip, door de waterscheiding schuimende,
Op de aanbrekende geboort' toevloog.
Maar toen het lag ontdekt, leek het verraad.
Geen stille onzichtbre streng verbond hen tweeën.
Hij wilde 't weer verheimlijken -te laat:
Het lag voor allen bloot. Hem bleef geen raad
Dan voort te varen, doelloos, desolaat
En zonder drift - leeg, over leege zeeën.