De Meisjes
Wie speelt er samen voetbal
Wie doet er groot en stoer
Wie krijgt er 't eerste zakgeld
Wie doet in huis geen moer
Dat zijn de jongens, ja dat zijn de jongens, zijn de jongens, de jongens
van twaalf
Dat zijn de jongens, ja dat zijn de jongens, zijn de jongens, de jongens
van twaalf
Wie doet er thuis de afwas
Wie is er zoet en lief
Wie past er op de kleintjes
Wie heeft er naaigerief
refr.:
Dat zijn de meisjes, ja dat zijn de meisjes, zijn de meisjes, de
meisjes van twaalf
Dat zijn de meisjes, ja dat zijn de meisjes, zijn de meisjes, de
meisjes van twaalf
Van in hun kleuterjaren wordt het hun al verteld
Zich netjes te gedragen
Zij zoet en hij een held
De jongens met hun auto's
De meisjes met hun pop
Zo sneven stoere daden gelijk al in de knop
refr.
Wie staat niet in de boekjes van de geschiedenis
Wie is er vlugger groter
Wat niet te schatten is
refr.